Preek ds. Van der Wel 29 november 2020 – Marcus 13, 28-37

Preek n.a.v. Marcus 13, 28-37

Gemeente van Jezus Christus,

Vandaag vieren we de eerste adventszondag. Vier weken lang kijken we uit naar het kerstfeest. Een tijd van voorbereiding en inkeer, van ernst, maar zeker ook van vreugde en verlangen. Uitkijken naar het licht, juist in deze dagen die soms zo donker en somber zijn. Dagen waarin we nadenken over onze opdracht in de wereld. Als daad van verzet ontsteken we een licht, vertellen we elkaar dat het laatste woord is aan het licht en het leven, niet aan de nacht en de dood. Is dat naïef? Steken we de kop in het zand? Sluiten we onze ogen voor de wereld om ons heen? Of is er toch iets heel anders aan de hand.

De lezingen van vanmorgen zijn ernstig en nodigen niet onmiddellijk uit tot grote feestvreugde. Jesaja roept het uit: scheurde u de hemel maar open om af te dalen! Kwam u maar zelf in ons midden! Jesaja spreekt tot een volk dat in ballingschap is, dat verdreven is uit hun vertrouwde omgeving. Hun geliefde Jeruzalem ligt in puin. Wat zou het fijn zijn als God zelf daar eens orde op zaken zou stellen! Een roep die door de eeuwen heen heeft geklonken. Een diep verlangen naar een God die ingrijpt in de werkelijkheid, die de wereld eens goed door elkaar schudt. Ik denk dat menigeen een dergelijk verlangen herkent, als het leven pijn doet, als je wereld instort en de nacht valt. Scheur dan die hemel open! Zoek ons op, hier in de nacht. Maar al te vaak riepen we tegen een gesloten hemel. De roep confronteert ons tegelijkertijd met ons eigen falen. Zijn we eigenlijk wel klaar voor die ontmoeting?

Ook de lezers van het Marcusevangelie kennen dat verlangen. Ze verwachtten dat Jezus snel terug zou komen. Ze leefden onder een vreemde machthebber, waren kwetsbaar voor de nukken van de keizer. Als volgelingen van Jezus waren hun families verscheurd. Sommigen vonden hun heil bij deze vreemde Messias, anderen keerden zich van hem af. Hebben we er goed aan gedaan hem te volgen of zijn we achter een droom aan gelopen die geen toekomst heeft. Dat koninkrijk van de hemelen, is dat eigenlijk wel echt te vinden?

Jezus kan het niet voldoende zeggen. Wees waakzaam. Houd je ogen open. Let op de vijgenboom! In de bijbel is deze boom altijd een teken van toekomst. Eens zal elke mens in veiligheid kunnen zitten onder zijn eigen vijgenboom of wijnrank. Eens zal de wereld een veilig thuis zijn voor alle mensen.

Wees waakzaam. Als een deurwachter die op de uitkijk staat. Alert, speurend of de heer des huizes al op weg naar huis is. Zodat hij, wanneer de heer verschijnt, de kaarsen aan kan steken, de deuren open gooien, de feestdrank kan uitschenken.

Wees waakzaam. Maar hoe doe je dat vandaag? En waar wachten wij eigenlijk op? Op de hemel die open scheurt? Op een wereld die vergaat? Op een moment dat plotseling de hele kosmos op zijn kop wordt gezet? Hoewel we niet meer leven onder de gespannen verwachting van de vroege kerk, herkennen wij het verlangen naar een geheelde wereld. Als ik de overvolle vluchtelingenkampen zie, of nadenk over de verdeling van het vaccin, of berichten hoor van oorlog in Ethiopië, dan kan ik niet ontkennen dat een verlangen naar een oplossing soms zomaar opeens de kop opsteekt. Als ik zie dat mensen het moeilijk hebben, geconfronteerd worden met ziekte en verdriet, als de dood hard inbreekt in ons leven, dan kan ik soms zo verlangen naar een ommekeer.

Tegelijkertijd heeft dat verlangen naar een rigoureuze ommekeer ook een keerzijde. Want waar zijn wij in dit plaatje? Wat hebben we gedaan voor al die kwetsbare mensen die op onze weg komen? Deze ernstige verhalen houden ons immers ook een spiegel voor. We kunnen wel verlangen dat God orde op zaken stelt, maar wat zegt dat dan over mij? Waar ligt mijn verantwoordelijkheid in dit alles? Of heb ik me al lang geleden in slaap laten sussen. Ik kan de wereld immers niet redden en besluit dan maar het op zijn beloop te laten of in ieder geval goed voor mezelf te zorgen. Want maakt het uit wat ik doe?

Wees waakzaam. Ik las deze week ergens over iemand die zich altijd zorgen had gemaakt voor het moment dat de jongste dag zou aanbreken. Maar wordt de wereld beter van angstige waakzaamheid?  Verwacht de heer des huizes dat zijn wachter met dikke wallen onder zijn ogen en bleke wangen bij de deur staat? Piekerend over het eigen zielenheil? Of kan het ook anders?

Wees waakzaam. Het heeft iets van stille voorpret voor het feest. We hangen vast de slingers op. We poetsen de glazen tot ze ons tegemoet glimmen. De boodschappen zijn gedaan. Naast de kaarsen liggen de lucifers klaar. De taart staat af te koelen naast de oven. Er hangt al een kerstkrans aan de deur. We ontsteken het eerste lichtje van verlangen. We nodigen de gasten vast uit. Kom maar binnen, warm je bij het vuur. Je bent welkom. Je kunt hier schuilen, we laten je niet alleen. We zijn bezig met de voorbereiding van het feest en de voorpret glanst ons tegemoet.

Wees waakzaam.

Dietrich Bonhoeffer, Duits predikant, vermoord in de oorlog, zegt bij de jaarwisseling begin 1943 het volgende:

Er zijn mensen die het lichtzinnig en christenen die het onvroom vinden, te hopen op een betere aardse toekomst en zich daarop voor te bereiden. Zij geloven dat chaos, wanorde en catastrofes typerend zijn voor deze tijd en onttrekken zich door passieve berusting of vrome wereldvlucht aan de verantwoordelijkheid, voor de komende generaties een toekomt te bouwen. Misschien breekt morgen de jongste dag aan; dan zullen we graag het werk voor een betere toekomst neerleggen, maar eerder niet. [1]

De wereld stond in brand. En tegelijkertijd waren er mensen die opstonden, die recht en gerechtigheid hoog hielden, die met gevaar voor eigen leven instonden voor een ander. Die volhardend het goede bleven zoeken. Een mens werd verborgen op een zolder, een ander kreeg eten toegestopt. Verzet bleek de enige mogelijkheid om gestalte te geven aan geloof.

Wij vieren dit jaar het kerstfeest in een vreemde wereld. In het afgelopen jaar hebben we aan den lijve ondervonden dat het leven niet maakbaar is. We blijken kwetsbaar en het lijkt of een onzichtbaar virus ons gewone leven ontwricht. En waar is God in dit alles? Is het ons verdiende loon voor de wijze waarop wij omgaan met de aarde?

Misschien moeten we die vraag niet willen beantwoorden. De oproep die klinkt is immers een andere. We worden uitgenodigd de wacht te houden. Te verlangen naar de morgen. Daartoe mogen we een licht ontsteken.

Dat is advent. Vol verwachting uitzien naar het licht dat in de wereld komt. Ondertussen bouwen aan een toekomst voor alle mensen. Een toekomst vol licht en leven, vol waarheid en gerechtigheid. Een zware opdracht? Dat valt wel mee. Het lijkt op het voorbereiden van een feest. Een feest waar allen welkom zijn, waar ieder zit onder zijn vijgenboom, een boom die rijkelijk vrucht draagt. Wij mogen in alle bescheidenheid vast de slingers ophangen en onze naaste welkom heten. Kom binnen, wees welkom, er wordt naar je uit gezien. We steken al vast een lichtje aan, omdat we weten dat één kaars de nacht al weet te verdrijven. Zo leven we het licht tegemoet, het licht dat in de wereld is gekomen, het licht van de Eeuwige, die zijn mensen toekomst geeft en ons nooit verlaat.

Amen.

[1] D. Bonhoeffer, Verzet en overgave, Baarn 1989, pg. 20